zaterdag 28 juni 2014

Oorlogsdreiging als pro EU argument


Wanneer eurocraten zeggen dat de EU een noodzaak is omdat anders het weer tot oorlog komt in Europa roepen de eurosceptici meestal dat dat onzin is, maar slagen er niet in daar veel meer over te zeggen.

In feite is het geen onzin. De EU werd ooit gevormd omdat de lidstaten terecht bevreesd waren dat ze met hun binnenlandse stimulerings- en subsidiëringsactiviteiten elkaar schade zouden berokkenen en de ergernis daarover de verhoudingen tussen de staten van Europa negatief zou beïnvloeden. De landbouwsubsidies zijn een goed voorbeeld. De invoering van subsidies – en daarna de productiebeperkingsmaatregelen – voor bijvoorbeeld melk werden in Nederland verdedigd met het argument dat “ze in Duitsland de boeren ook subsidie geven en die kunnen onze boeren nu kapot concurreren.” Interventies op economisch gebied met als doel de eigen kooplieden te helpen hebben nu eenmaal vaak als effect dat ze de kooplieden van de buurlanden-cum-handelspartners benadelen. In Europa in het laatste kwart van de 19de eeuw begon deze politiek met het aan-de-staat-trekken van de handel in vreemde valuta. Carl Menger en Ludwig von Mises zagen in de economische politiek van vooral het Duitse Rijk tijdens de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog en nog meer in het Interbellum een belangrijke oorzaak van afglijden van Europa van een toestand van vreedzame co-existentie naar een rampzalig tijdperk van oorlogen en bloedige revoluties.

Is het dan zo dat de staten van Europa dus een unie vormen omdat ze anders onherroepelijk met elkaar in oorlog zouden raken? Is er geen alternatief voor een supra-nationale staat die de onderlinge vrede garandeert? Die conclusie is niet gerechtvaardigd. Immers, ze hebben, in theorie althans, de keuze om niet in de economie te interveniëren en laissez-faire te praktizeren. Alleen in een situatie van internationaal heersende vrijheid van handel en verkeer kunnen de staten van Europa als een groep onafhankelijke staten naast elkaar voortbestaan.

Alleen, de liberale eis dat staten zich zouden onthouden van economisch interventionisme en van het ondermijnen van de munteenheid was blijkbaar een brug te ver voor de politici. Interventionisme maakt van het type van de politicus een belangrijker maatschappelijk figuur dan de ondernemer, en de verleiding om dit gehate sociale typus voorbij te streven in invloed en belangrijkheid en bij het volk geliefder dan dezen te worden was te groot. Zo zijn we van een tijd van vrije concurrentie en gezond geld en met rust gelaten prijzen en lonen beland in het tijdperk van centrale banken en van de "geleide economie waarin de overheid regels stelt aan de markt". In die gereguleerde markt onttrekt de staat enorme hoeveelheden geld aan de voorheen vrije economie om die te gebruiken naar de – beperkte – inzichten van de politieke kaste, lees: om daarmee de steun van complete segmenten van het electoraat te kopen. Dit geld zou anders volgens bekende economische wetmatigheden daar worden geinvesteerd waar het op de meest doelmatige manier zou zijn ingezet. Alleen daar waar het voor investering beschikbare kapitaal volgens zuiver economische oogmerken van winstgevendheid wordt gebruikt is er een maximale prikkel om te produceren volgens de wensen van de consument, naar bevrediging van zijn behoeften: het doel van een economie, en naar minimale verkwisting van niet onuitputtelijke hulpbronnen.

Het argument dat de EU nodig is om de vrede in Europa te garanderen moet men dus niet tegemoet treden door geroep van "Dat is kwalijke onzin van die ondemocratische euro-elite," maar door te pleiten voor terugkeer van de staten van Europa naar laissez-faire in economische politiek, naar gezond geld, en gezonde staatsfinanciën. Het eerste vereist een einde aan de zg. welvaartstaat, het tweede een eind aan het verschijnsel centrale banken met hun kredietinflatie en vervalsing van economische indicatoren, en wat het laatste betreft moet de omvang van de staat van de huidige 50 à 60 procent van BBP terug naar een ideaal van minder dan tien procent van BBP. Zo was de normale situatie voor de Eerste Wereldoorlog, voor we getroffen werden door de socialistische storm.

donderdag 12 juni 2014

John Browne zegt waar het op staat

John Browne's column op de site van Peter Schiff gaat over het boek van Piketty. Ik vind hem zo belangrijk dat ik hem hier integraal weergeef. Voor het gemak heb ik hem vertaald.


Wordt ongelijkheid veroorzaakt door Kapitalisme of Étatisme?
Door:
John Browne
Woensdag 11 juni, 2014

  De Franse econoom Thomas Piketty heeft wereldwijd naam gemaakt door het promoten van de stelling dat het kapitalisme de oorzaak van de groeiende economische ongelijkheid is. Helaas heeft hij gedeeltelijk gelijk. Echter, de belangrijkste onderscheiding die Piketty en al zijn aanhangers hebben gemist is dat in de afgelopen decennia staatskapitalisme en niet vrijemarktkapitalisme heeft geheerst in 's werelds grootste democratieën. Het is deze misplaatste poging om de macht van de staat te verbinden met het privé-eigendom van kapitaal geweest, die heeft geleid tot een explosieve groei van economische ongelijkheid. Als het publiek niet bewust van het onderscheid kan worden gemaakt, riskeren we opgave van het enige systeem dat in staat is om daadwerkelijke verbeteringen voor de overgrote meerderheid van de mensen te creëren.

In zijn boek 'Kapitaal in de 21e eeuw', plaatst Piketty, net als Karl Marx in 'Das Kapital', het scharnier van economische spanning op de vermeende tegenstelling tussen de concurrerende belangen van arbeid en kapitaal. Hij is van mening dat "het kapitalisme automatisch willekeurige en niet vol te houden ongelijkheden genereert, die de meritocratische waarden waarop democratische samenlevingen zijn gebaseerd radicaal ondermijnen." Echter, dit kan alleen werkelijkheid worden als vrije markten worden beheerst, of vervormd, door de oprichting van monopolies, of dit nu bedrijven in privé-eigendom of staatsbedrijven zijn.

In het begin van de twintigste eeuw waren Amerikaanse regeringen alert op de vernietiging van vrije markten door monopolistische kartels en namen sterke anti-trustwetten aan om hun macht te beteugelen. De Verenigde Staten hadden daarna sterke economische resultaten in de eerste drie decennia van de 20e eeuw. In tegenstelling hiermee, gebruikten de socialistische regeringen van na de Tweede Wereldoorlog in Groot-Brittannië publieke middelen om staatsmonopolies, vergelijkbaar met die welke in de Sovjet-Unie bestonden te creëren. Dit resulteerde in dramatische economische achteruitgang, die voortduurde tot in de jaren 1980, toen het Verenigd Koninkrijk werd gered door de vrijemarktpolitiek van Margaret Thatcher. Haar centrale strategie was om de individuele vrijheid te herstellen door het breken van staatsmonopolies en het verminderen van de dwingende controle van de vakbonden. Haar acties ontketenden een heropleving van de welvaart in Groot-Brittannië, die in veel andere landen werd geïmiteerd. Haar beleid werd met name enthousiast aangenomen door landen die pas kort daarvoor het juk van het Sovjet-communisme hadden afgeschud, zoals Polen. Polen is nu een van de sterkste economieën in Europa.

De geschiedenis biedt voldoende bewijs dat wanneer vrijemarktkapitalisme toegestaan wordt goed te functioneren, het enorme nationale welvaart met veel werkgelegenheid, een sterke munt en een stijgende levensstandaard genereert. Het is pas wanneer de staat de vrije markt eerst manipuleert en dan reguleert dat het kapitalisme faalt. Echter, het kapitalisme krijgt meestal de schuld voor het falen van dit étatisme.

Piketty beweert dat het kapitalisme "inherent instabiel is, omdat het welvaart en inkomen geleidelijk in de tijd zich laat concentreren, en resulteert in een verarmde meerderheid ...." Hij beveelt zelfs aan een internationale vermogensbelasting en hogere belastingen van meer dan 80 procent in te stellen, met het doel de besparingen te herverdelen in plaats van te investeren. Dit zou in wezen een staatsmonopolie op bezit betekenen. Maar nogmaals, de geschiedenis heeft de neiging om aan te tonen dat staatsmonopolies armoede voor iedereen creëren, behalve voor de politiek verbonden elite.

Zelfs de Sovjet-Unie, een militaire supermacht, werd op de economische knieën gebracht door staatsmonopolies. De secretarissen van de Communistische Partij Andropov en Gorbatsjov werden gedwongen tot de erkenning dat vrije markten in Rusland moesten worden ingevoerd. Dit leidde tot 'Perestroika' en 'Glasnost' en het vrijgeven van de markten in Rusland.

Door te concluderen dat het kapitalisme, zelfs als het zich beperkt tot een klein aantal landen, zal leiden tot toenemende armoede onder de massa's over de hele wereld, zouden veel cynische waarnemers kunnen concluderen dat Piketty's boek een zorgvuldig gepland pleidooi is voor een gooi naar mondiaal socialisme zoals dat voor het eerst door de bolsjewistische Komintern werd geprobeerd. Sommigen concluderen dat een dergelijke stap zou kunnen worden aangevoerd door internationale instellingen als de VN en het IMF.

Om zulk een – inherent impopulaire – mondiale macht te bereiken, moeten de nationale elites samenwerken om een zodanig niveau van economische chaos en menselijk lijden teweeg te brengen dat mensen, wanhopig geworden door ineffectieve democratie, op zoek gaan naar een sterke, wereldomspannende overheid als een welkome oplossing. Om dit doel te bereiken moeten de economische problemen en het menselijk lijden extreme en door nationale regeringen schijnbaar niet langer op te lossen vormen aannemen. Door de fiatvaluta's te blijven ondermijnen en te vernietigen, en tegelijk te voorkomen dat markten uit zichzelf genezen, doen centrale banken over de hele wereld hun deel om deze voorwaarden te creëren.

Echter, degenen die op zoek zijn naar sterke wereldwijde overheid, moeten beseffen dat dit waarschijnlijk zal leiden tot een wereld van extreme ongelijkheid en een toestand waarin effectieve oppositie onmogelijk zal zijn. Dit is de fascistische werkelijkheid achter het knuffelige en betrokken imago dat Piketty de economische loodsster van een nieuwe generatie heeft gemaakt. Deze valse oriëntatie zal moeten worden gecorrigeerd, anders zullen de armen van de wereld veel meer dan noodzakelijk moeten lijden.

zondag 1 juni 2014

De coup in Thailand

De militaire coup in Thailand is het directe gevolg van de onlusten en ernstige verdeeldheid in het land. De politieke partijen "kwamen er niet uit", zo wordt meestal gezegd. Dat is niet onjuist, maar volgens dit blog komen die verdeeldheid en die onlusten direct voort uit het democratisch systeem dat in een westers georiënteerd ontwikkelingsland vaak min of meer verplicht wordt ingevoerd. Want wat is het alternatief? Een dictatuur? Communisme?
Maar wij stellen de vraag, Heeft democratie dan geen nadelen? Is het het ideale regeringsstelsel?
Hét grote nadeel van een democratisch systeem is dat het volk op een gegeven moment merkt dat de politici bereid zijn hun  van andere burgers afgenomen geld en goederen toe te stoppen, in ruil voor hun stemmen. Perón in Argentinië, Roosevelt in de VS, de socialisten bij ons, en in Thailand was dat die meneer Thaksin. Allemaal komen ze vroeg of laat op het lumineuze idee om de steun van  de kiezers te kopen met geld dat ze - legaal, want het is de regering die de diefstal pleegt - van de het productieve deel van de bevolking hebben afgenomen. Daarmee begint het afglijden van het democratisch regime naar een  stelsel gebaseerd op pure roof. Want heeft het volk eenmaal begrepen dat ze "can vote themselves money" dan is er geen weg terug meer. De mensen blijven stemmen voor de partij die hun het geld van anderen belooft, want vrijwel ogenblikkelijk zijn ze verslaafd aan de heroïne van de "inkomensoverdracht". De tegenstellingen tussen de politieke bewegingen en politieke partijen zijn, nadat enige tijd verstreken is, verworden tot een poppenkast - een misleidend politiek spel, dat moet verhinderen dat het uitgemelkte deel van de bevolking merkt dat alle politici aan hetzelfde spelletje meedoen. Want dan hebben degenen die aanvankelijk weerstand boden ontdekt dat meedoen met het roofspel de enige manier om de macht te veroveren en te behouden. De  subsidies die partijen gebruiken om kiezers permanent aan hun partij te binden groeien uit tot een stelsel van permanente inkomensoverdracht: de welvaartsstaat.
Maar dit is geen stabiele toestand. De geroofde middelen worden niet langer geïnvesteerd maar door de politici uitgedeeld en dus consumptief besteed en het land verarmt. De levensstandaard, die in de tijd vóórdat cruciale besparingen werden afgetapt een stijgende lijn vertoonde gaat nu dalen. Dit zou de uitgemelkte arbeiders en ondernemers wakker moeten schudden, maar geen nood. De rovende elites in het westen hebben hiervoor een probaat middel ontdekt: Door manipulatie van de geldhoeveelheid, zeg maar het opzettelijk creëren van inflatie, kun je die verarming lange, lange tijd aan het zicht onttrekken en kun je, in geval van nood zelfs direct waarde van de mensen hun spaarrekeningen naar de staat sluizen. Zo gaat het spel door tot de middenklasse, ontstaan in de tijd van vrijheid en intacte eigendomsverhoudingen, aan de bedelstaf is geraakt, en er alleen nog een uiterst klein aantal superrijken - de politici en hun vrinden en bondgenoten - en een enorme massa verarmden en berooiden over is.
In Thailand was het al niet meer mogelijk een meerderheid van de mensen ervan te overtuigen dat stemmen voor Thaksin's partij erop neerkwam dat het land in dezelfde rampspoed terecht zou komen die Japan en het westen getroffen heeft -  het westen waar de neergang steeds duidelijker en steeds heftiger wordt en waar ze over niet al te lange tijd zal resulteren in autoritaire of zelfs totalitaire onderdrukking. Maar in Thailand bleken de reflexen van de elite nog redelijk intact. Ze zagen wellicht met het voorbeeld van de rotting van het westen voor ogen de ramp aankomen, vandaar de verbanning van Thaksin en nu het opzij schuiven van zijn zuster.